-
1 zich opsluiten
-
2 zich opsluiten in een koppig stilzwijgen
zich opsluiten in een koppig stilzwijgenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich opsluiten in een koppig stilzwijgen
-
3 opsluiten
1 [achter slot en grendel zetten] shut up ⇒ lock up, confine 〈 gevangenen〉, put/place under restraint 〈 psychiatrische patiënten〉, cage 〈 dier〉, pound 〈 in asiel, kennel〉2 [vervat zijn] imply♦voorbeelden:1 opgesloten in zijn kamertje zitten • be cooped/boxed up in one's roomopsluiten in een cel • put in a cellII 〈wederkerend werkwoord; zich opsluiten〉1 [zich afzonderen] shut oneself in ⇒ coop/lock oneself up2 [figuurlijk] withdraw♦voorbeelden:1 [leger] close (up) (the ranks) -
4 opsluiten
1 [achter slot en grendel zetten] enfermer2 [vervat zijn] être impliqué♦voorbeelden:1 iemand onwettig opsluiten • séquestrer qn.A ligt opgesloten in B • B implique AII 〈wederkerend werkwoord; zich opsluiten〉 -
5 opsluiten
закрывать, запирать; запереть; закрыть в; сажать в; поместить; уплотнить; замыкаться; содержаться в; сидеть взаперти в* * **закрывать, запиратьсм. тж. zich opsluiten* * *гл.1) общ. закрывать, сажать, заключать, запирать, заточать2) воен. смыкать, смыкаться -
6 opsluiten
-
7 zich in zijn kamer opsluiten
zich in zijn kamer opsluitenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich in zijn kamer opsluiten
-
8 cantonner
cantonner [kãtonnee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈figuurlijk; + dans〉 zich beperken (tot) ⇒ zich bepalen (tot), zich verschansen (in) 〈 figuurlijk〉♦voorbeelden:1. v2) inkwartieren2. v -
9 confiner
-
10 claustrer
claustrer [kloostree]1 opsluiten ⇒ isoleren, afzonderen -
11 barricader
barricader [baariekaadee]♦voorbeelden:1. v1) versperren2) goed (af)sluiten, dichttimmeren2. se barricaderv -
12 murer
-
13 boucler
-
14 renfermer
-
15 barricade oneself in one's room
-
16 barricade
n. versperring, hindernis--------v. barricade, versperringbarricade1[ bærikkeed, bærikkeed] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————barricade2〈 werkwoord〉1 barricaderen ⇒ versperren, afzetten♦voorbeelden: -
17 verrouiller
verrouiller [verroejee]v -
18 calfeutrement
calfeutrement [kaalfeutrəmã]〈m.〉1 (het) breeuwen ⇒ (het) dichtstoppen van kieren en gaten, (het) tochtvrij maken -
19 calfeutrer
calfeutrer [kaalfeutree]1 tochtvrij maken ⇒ (de kieren en gaten) dichtstoppen (van), breeuwen♦voorbeelden:1 se calfeutrer chez soi • thuis blijven zitten, afgesloten leven -
20 enfermer
- 1
- 2